Page 42 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 42

Cera Coöperatief wonen in Vlaanderen  DERDE GOLF 1945 - 1985 Maatschappelijke evoluties De brokstukken van de tweede wereldoorlog, en de bevolkingsgroei en immigratie ten gevolge van de dekolonisatie zorgden voor nieuwe woonvraagstukken in Europa. Woningtekorten, sociale vraagstukken en een gedeukte economie dwongen België, net zoals een grote meerderheid van Europa, tot het herdenken van de positie van de staat. Woongolf Deze post-WWII-uitdagingen resulteerden in de uitbouw van welvaartsstaten in Europa (Esping Andersen). In België consolideerden drie wetten de trend die in de tweede helft van het interbellum werd ingezet op vlak van het woonaanbod. Een eerste wet, de ‘katholieke’ (landelijke) Wet De Taeye (1948), zorgde voor significante overheidspremies voor eerste eigendomsverwerving en het verlenen van voordelige kredieten door het Algemene Spaar- en Lijfrentekas (ASLK) en het Woningfonds. De realisatie werd daarbij overgelaten aan het middenveld en particulieren. Dit leidde tot de realisatie van 100.000 gesubsidieerde nieuwbouwwoningen op 6 jaar en 337.000 in 1970 – vaak in de vorm van individuele plattelandse rijwoningen. Deze wet bleef tot 1975 in voege. Een tweede wet, de Wet Brunfaut (1949) stimuleerde de bouw van huurwoningen. Een derde wet, de Wet op Krotopruiming, stimuleerde ten slotte de stadssanering in combinatie met de vaak niet ingeloste belofte van herhuisvesting. Daarnaast werden er tussen 1945 en 1969 300.000 sociale woningen gebouwd. Wooncoöperaties Ondanks de antwoorden die de welvaartsstaat formuleerde op diverse uitdagingen, waaronder de woonnood, bleven de maatschappelijke noden die de basis vormen voor wooncoöperaties nog steeds relevant. In deze periode zien we een tweede, maar minder intense golf aan wooncoöperaties ontstaan, waaronder 5 in de rand van Brussel. Hoewel socialistische, liberale en Christelijke vakbonden aan de basis lagen van vele van deze wooncoöperaties, diende deze huisvesting vooral de lage middenklasse eerder dan de arbeidersklasse. Deze initiatieven stelden zich nog steeds tot doel om betaalbare en geschikte huisvesting te voorzien met moderne faciliteiten. De vervanging van de NMGWW door de Nationale Maatschappij voor de Huisvesting (NMH) ging echter gepaard met een hercategorisering van gemeentelijke, coöperatieve en sociale huisvesting. Dit had twee belangrijke gevolgen, die de verdere uitbouw van wooncoöperaties sterk heeft afgeremd. Ten eerste verkoos de NMH de betere kostenefficiëntie van hoogbouw voor sociale woningen boven de hoge kosten van de infrastructuur en publieke voorzieningen van de coöperatieve en laagbouwtuinwijken. Ten tweede werd sociale huisvesting meer stuurbaar bevonden door lokale politici, ten opzichte van de progressieve en relatief onafhankelijke wooncoöperaties. 42 


































































































   40   41   42   43   44