Page 41 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 41

Tussen 1921 en 1922 werden, naast verschillende ontwikkelingen in Vlaanderen, zes wooncoöperaties opgericht in de rand van Brussel. Hier bouwden zij op goedkope gronden die zij met financiële steun van bewoners, niet-bewonende leden, lokale, provinciale en nationale overheden aankochten. Hoewel de ontwerpen van deze wijk sterk geïnspireerd waren door de visie van de architecten en stedenbouwkundige planners, kwamen ze regelmatig samen met de bewoners om deze ontwerpen aan te passen12. In deze cités werden vaak collectieve voorzieningen voorzien: zoals scholen, gezondheidscentra en coöperatieve winkels, maar ook vrijetijdsinfrastructuur zoals sportcentra, conferentiezalen en bibliotheken. Daarnaast werden grote achtertuinen met moestuinen voor groenten en fruit aangelegd. Deze voorzieningen zorgden voor een vangnet voor hun bewoners en voor de nodige middelen om deels zelfvoorzienend te zijn. Deze eerste golf wooncoöperaties werd uiteindelijk snel afgeremd door twee ontwikkelingen. Ten eerste waren de tuinwijken op korte termijn financieel veeleisende projecten. Vooral omdat de vaak suburbane locaties stevige investeringen in mobiliteits- en voorzieningeninfrastructuur vereisten. De onderbreking van herstelbetalingen door Duitsland, waarvan een deel werd gealloceerd aan de ontwikkelingen van deze tuinwijken, zorgde dan ook voor een stop op de opstartfinanciering en uitrol van de wooncoöperaties. Ten tweede zorgden politieke verschuivingen voor het promoten van individuele wooneigendom, ten nadele van het coöperatieve model. Zo werden door de katholieke minister Romain Moyersoen de financiële voorrechten van wooncoöperaties opgeschort. Daarnaast werd het premiestelstel aangepast ten voordele van privaat woningbezit. Diverse financiële maatregelen spoorden huisvestingsmaatschappijen en wooncoöperaties aan om hun huurwoningen te verkopen. De in 1927 opgerichte private coöperatieve vennootschap ‘Woningfonds van de Bond der Kroostrijke Gezinnen van België’ (WBKGB) moest goedkope leningen verschaffen om het eigendomsideaal te realiseren. De ‘Nationale Maatschappij voor Kleine Landeigendom’ (NMKL) realiseerde uitsluitend rurale woningen voor onmiddellijke verkoop om de werkloosheid in de industrie op te vangen. In steden werd grootschalige krotopruiming geflankeerd door vervangingshuisvesting – met onder andere appartementsgebouwen. Dit leidde in het interbellum tot de bouw van 8.416 vervangingswoningen en 60.000 sociale huurwoningen waarvan meer dan een derde was verkocht tegen 1945. Het samenspel van deze maatregelen cultiveerde een grotendeels buitenstedelijk eigendomsideaal. De baksteen in de Belgische maag werd een feit. 2020  41 


































































































   39   40   41   42   43