Page 112 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 112

Cera Wanneer de vraag naar een woning binnen een wooncoöperatie groter zou zijn dan het aanbod, kan er een volgorde van toewijzing worden bepaald, die er bijvoorbeeld zo kan uitzien (IGEMO, 2014): 1. Doorstroom omwille van renovatie van het patrimonium. 2. Doorstroom omwille van niet-gepast wonen (rationele bezetting en eventuele specifieke woningaanpassingen) 3. Instroom bij inbreng patrimonium 4. Andere doorstroom 5. Instroom van kandidaat-huurders Wooncoöperaties in Zürich zijn strenger en bewaken bijvoorbeeld ook een balans tussen de leeftijd van de kinderen om de druk op scholen in de wijk te controleren. Anderen voorzien een mix in inkomens, culturele achtergrond, gender enzovoort. Financieel beheer Elke coöperatie moet bij oprichting verplicht een financieel plan opmaken van minstens twee jaar. Voor een wooncoöperatie is een financieel plan over een periode van minstens 30 jaar onontbeerlijk. Dit vormt een belangrijke basis voor de financiële gezondheid van een wooncoöperatie in haar opstartfase. Daarnaast moet er nog steeds een actief financieel beleid worden gevoerd. In verschillende wooncoöperaties in Zürich wordt een bedrijfskostenfonds aangelegd van 3,25% van de bouwkost per jaar om onderhoud en personeel te dekken. Dit wordt geflankeerd met een renovatiefonds van 1% van de verzekerde waarde van het gebouw. We moedigen deze cultuur dan ook hier erg aan. Daarnaast dient een duidelijk beleid te worden opgemaakt voor de aanpak van wanbetaling. Beheer Het beheer van kleine coöperaties wordt doorgaans door haar bewoners zelf uitgevoerd. Zij worden hier al dan niet voor vergoed. Zo wordt bijvoorbeeld de balie en het hotel van de wooncoöperatie Kalkbreite in Zürich bemand door bewoners die hiervoor betaald worden. Grotere wooncoöperaties werven vaker personeel aan om de coöperatie te beheren. Eenvormigheid geeft vertrouwen Het is opvallend hoe gelijklopend de juridische en operationele systemen in Zürich zijn ondanks het feit dat de woningcoöperaties onderling sterk kunnen verschillen. Dit gaat zowel over de statuten als over de keuzes achter de waardebepaling van aandelen (per m2), aanleg hernieuwingsfondsen, ... Dit is o.a. het gevolg van het feit dat de stad Zürich verschillende eisen oplegt aan wooncoöperaties wanneer zij het project ondersteunt Coöperatief wonen in Vlaanderen via een terbeschikkingstelling van de grond, renteloze leningen, ... Dit gaat zowel over maximale verhuurprijzen die geregeld worden via de ‘Kostenmiete’, controle van de boekhouding, ... Hiervoor heeft de stad ook vertegenwoordigers in de coöperaties. Daarnaast heeft het ook te maken met een cultuur waar men verder bouwt op praktijken die als succesvol beschouwd worden. In Vlaanderen zien we minder convergentie in de enkele prille experimenten. Dit is heel normaal in de initiatiefase, maar voor externe partners zoals overheden, banken, bewoners, ... zou het een groot voordeel zijn indien er veel gelijkenissen zouden zijn tussen de verschillende coöperatieve woonvormen. Zo kan er meer vertrouwen groeien rond bepaalde uniforme modellen. Een succesvol project van de ene coöperatie kan namelijk enkel als referentie dienen voor de andere coöperatie in die mate dat de uitgangspunten gelijklopend zijn.  112 


































































































   110   111   112   113   114