Page 78 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 78

Cera termijn, zeggenschap van bewoners en een balans tussen individuele en collectieve belangen zijn voor beide modellen belangrijke doelstellingen in de praktijk. CLT’s onderschrijven bovendien een groot deel van de ICA-principes, zoals vrijwillig en open lidmaatschap, democratische controle door de leden, onderwijs, vorming en informatieverstrekking, aandacht voor de gemeenschap en de focus op doelmaximalisatie in plaats van op winst. Net zoals bij een wooncoöperatie is het opstarten van een CLT niet evident en vraagt dit de nodige kennis en vaardigheden. Daar waar een CLT in België nogal eens gebruik maakt van de rechtsvorm van een stichting, zou de ‘trust’ zich ook coöperatief kunnen organiseren, bij voorkeur in combinatie met een erkenning als sociale onderneming. Aan de andere kant zijn er belangrijke verschillen tussen beide modellen. Ten eerste steunen beide woonvormen tot op vandaag in België op een verschillend juridisch statuut om hun werking te verwezenlijken. Een wooncoöperatie maakt gebruik van de coöperatieve vennootschapsvorm, een CLT van een stichting van openbaar nut in combinatie met een vzw om haar participatie en beheer te organiseren. Het doel van de stichting of de statuten van de coöperatie kunnen de doelstellingen van hun woonproject beschermen, waaronder het niet onnodige verkopen van haar grond. Ten tweede is het belangrijk dat in een CLT-bewoners nog steeds een woning huren of (vaak) kopen. In een wooncoöperatie koop je geen woning maar een woonrecht binnen de wooncoöperatie. Ten derde eigenaar-bewoners van CLT’s missen de flexibiliteit van wooncoöperaties om zonder notariskosten vlot te verhuizen. Ten vierde, hoewel er participatie wordt verbonden aan de CLT, vertrekken bewoners nog steeds van de juridische positie van individuele eigenaar. Er is een risico dat deze positie primeert boven hun lidmaatschap in het geheel, wat collectieve belangen in het gedrang kan brengen. Ten vijfde, waar een CLT enkel de grond en niet de woning ‘uit de markt haalt’, haalt een wooncoöperatie beide uit de markt. Zo is het in een CLT nog steeds mogelijk om een woning te verkopen op de markt te verkopen (met winst) waarvan achteraf een deel naar de bewoner, een deel naar de trust en eventueel een deel naar subsidieverstrekkers gaat om de werking en betaalbaarheid van de CLT te onderhouden. Op die manier zijn woningen en het financiële model van een CLT nog steeds verbonden met en afhankelijk van de markt, haar fluctuaties en haar speculatieve werking. De mate van verbondenheid en afhankelijkheid kan verschillen tussen CLT’s. Bij een wooncoöperatie kunnen bewoners noch de grond noch hun woning verkopen. De prijs van de aandelen die zij kopen om vervolgens aan kostprijs te huren binnen de wooncoöperatie, kunnen zij vervolgens al dan niet 78 Coöperatief wonen in Vlaanderen met indexering terugkrijgen. Op die manier is de wooncoöperatie minder verbonden met en afhankelijk van de markt en haar speculatieve werking. Ten zesde is ‘community building’ geen noodzakelijk onderdeel van een wooncoöperatie. Hoewel het model van de wooncoöperatieeenvehikelvormtommeerfunctiesdan wonen te integreren of zelfs ruimtes te delen met andere bewoners en velen van hen een verantwoordelijkheid opnemen naar hun buurt, is dit niet altijdeen prioriteit. Dit hangt af van de doelstelling van de wooncoöperatie. Niet zelden werken CLT’s en wooncoöperaties samen. Zo kan een CLT zich toeleggen op het beheer van de grond en de wooncoöperatie op het beheer van de woningen. De toepassingen hiervan kan men bijvoorbeeld terugvinden in de Champlain Housing Trust (Verenigde Staten), die met 2.300 woningen een van de grootste CLT’s wereldwijd is. Zij zien de wooncoöperatie als een meer geschikte vorm om het beheer van en de participatie binnen een woonproject te realiseren en helpt wooncoöperaties dan ook bij hun opstart met hulp van haar overkoepelende expertise. Ten slotte blijkt uit voorbeelden in het buitenland dat de combinatie van een CLT met een coöperatief woonproject buitengewoon interessant kan zijn. Tegelijkertijd kan men beargumenteren dat de elegantie van een wooncoöperatie om zowel de opstart, de bouw als het beheer van een woonproject mogelijk te maken, onder dit juridische statuut wegvalt, wanneer men de grond beheert via een CLT. Het zorgt in sommige gevallen dus voor een onnodige complexiteit om dezelfde doelen te realiseren. Bovendien kunnen de statuten van een wooncoöperatie een even grote garantie geven om zowel de grond als het pand van het woonproject uit de markt te halen, zeker wanneer er gebruikt gemaakt wordt van de erkenning als sociale onderneming. Het is ten slotte belangrijk dat zowel het beheer van de grond als het pand georganiseerd wordt door een organisatie die alle ICA-principes onderschrijft. Zo is de meerwaarde van de samenwerking tussen beide modellen te onderzoeken per case.  


































































































   76   77   78   79   80