Page 23 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 23

realiseren de wooncoöperaties publieke doelstellingen, zoals in dit geval het snel bouwen van kwaliteitsvolle woningen voor een groeiende stedelijke bevolking. Deze alliantie tussen een faciliterende overheid en een uitvoerend middenveld vormde de motor de opstart en uitrol van het coöperatieve woonmodel, eerder dan een coöperatieve aanleg of ideologie. Tussen 1910 en 1945 werden maar liefst 15.000 coöpe- ratieve wooneenheden gerealiseerd in diverse woon- coöperaties. Opvallend is hoe ook deze eerste wooncoöperaties zich niet zozeer richtten tot de meest precaire bevolkingsgroepen, maar aangezien ze ontstonden vanuit burgerverenigingen en vakbonden, richtten ze zich tot bewoners in het middensegment. Zo werdin1910deBaugenossenschaftdeseidegenössischen Personals opgericht door de arbeiders van de Gotthard treinconnectie. Ook de Allgemeine Baugenossenschaft Zürich (ABZ) werd in 1916 opgericht. Beide zijn vandaag nog steeds twee van de grootste wooncoöperaties. Het merendeelvandebewonersvandezewooncoöperaties zijn arbeiders, technici, handenarbeiders, leerkrachten, artiesten, architecten en professoren. Het bestuur van de wooncoöperaties werd sterk gedomineerd door mannen en de woningen waren vooral gericht op gezinnen met kinderen. Deze boom aan wooncoöperaties liep door tot de depressie van de jaren ‘30. Post WWII: nieuwe ontwikkelingen op gepachte gronden Na Wereldoorlog II zorgden de stijging van huwelijken, kleineregezinsgroottes,immigratieenhogereinkomens voor een nieuwe trek naar de stad, waardoor al snel het stedelijke huisvestingsaanbod tekortschoot. In 1954 stegen de ‘klassieke’ huurprijzen na de afschaffing van de huurcontrole met 160%. Maar tegen 1970 stegen de inkomens nog sterker in een economie geruggensteund door een exploderende woningbouwindustrie. Zo groeide het aantal werknemers in deze industrie van 110.000 in 1939 over 210.00 in 1955 tot 320.000 in 1965. De nieuwe golf aan wooncoöperaties was nog sterker geordend door de invloedrijke stadsbouwmeester Albert H. Steiner. Hij tekende volledige woonprojecten uit die werden gerealiseerd door de wooncoöperaties. Tussen 1930 en 1950, na de depressie, werden door de stad Zürich opnieuw massaal gronden opgekocht om enerzijds natuurlijke landschappen te beschermen en anderzijds deze golf aan woonprojecten te faciliteren. Steeds meer beslist de stad om deze gronden niet te verkopen maar wel te verpachten – de wooncoöperaties mogen er op bouwen in ruil voor een jaarlijkse vergoeding (zie hoofdstuk 4). Deze erfpachten lopen 60 jaar, maar worden doorgaans verlengd. Tijdens deze periode blijft de stad eigenaar van de grond. Op het einde van dit contract of bij een verlenging, krijgt de stad in theorie ook het gebouw in handen – maar dit is tot nu toe nog nooit gebeurd. Door eigenaar te blijven van de grond houdt de stad controle over de projecten en elimineert ze speculatie zonder zelf het risico verbonden aan het bouwen op zich te moeten nemen. De jaarlijkse vergoeding voor het gebruik van deze grond is sinds 1965 vastgezet op 17 tot 18% van de totale geïnvesteerde waarde, dus de waarde van de opstallen. Waar vele Europese steden in de gouden jaren 90 hun publieke gronden en panden uitverkochten voor snel geld, speelde Zürich, net zoals Wenen, op de lange termijn. Waar in de eerste jaren sterk werd ‘geïnvesteerd’ door middel van het uitschrijven van leningen en het vestigen van erfpachten, zorgt de opschaling van dit model ervoor dat de stad Zürich haar investeringen terugbetaald ziet en vandaag een stabiele inkomstenbron van pacht kent om nieuwe publieke investeringen te maken. Architectuurwedstrijden In de jaren 80 werd een extra ‘tool’ toegevoegd aan de gereedschapskist van lokale overheden om kwaliteitsvolle coöperatieve woonprojecten te faciliteren: de architectuurwedstrijden. Wanneer wooncoöperaties bouwen op publiek gepachte gronden, zijn zij verplicht om een architectuurwedstrijd te organiseren. Deze wedstrijden worden doorgaans door de stad georganiseerd in naam van de coöperaties. De ervaring van de stad in het organiseren van die wedstrijden zorgt dan ook voor een belangrijke efficiëntiewinst: de coöperaties vergoeden de stad hiervoor. Ambitieuze sociale, economische en ecologische criteria alsook een diversiteit aan wooneenheden en aandacht voor de relatie tot het stedelijk weefsel, vormen de basis voor de keuze van een architect. Hoewel dit eerst als belerend werd ontvangen, installeren vele wooncoöperaties nu ook wedstrijden wanneer zij hiertoe niet verplicht zijn. Het vormt een belangrijke hefboom voor de kwaliteit van de projecten. Dat de woningen in wooncoöperaties non-profit georganiseerd zijn en dat wooncoöperaties gericht zijn op een langetermijnperspectief vormt van bij de start van de coöperatieve beweging een belangrijke succesfactor voor de architecturale kwaliteit, het niet volbouwen van sites en het behouden van groen. Nieuwe wooncoöperaties Terwijl de gevestigde wooncoöperaties zich vooral leken te focussen op het onderhouden van hun huidige patrimonium, staat een nieuwe jonge protestbeweging op tijdens de vastgoedcrisis van 1990. Deze protestbeweging uitte zich in een groeiend aantal gekraakte panden en anderzijds in nieuwe wooncoöperaties – waaronder kraftwerk1. Zoals sleutelfiguur Andreas Hofer beschrijft, vormde de moedeloosheid van de ontwikkelaars in deze tijd anarchistische werk van Hans Widmer ‘Bolo Bolo’ (1983). 2020  23 


































































































   21   22   23   24   25