Page 37 - Cooperatief Wonen in Vlaanderen
P. 37

2.3 BELGIË EEN WOONGESCHIEDENIS Artikel 23 van de Belgische Grondwet en Artikel 3 van de Vlaamse wooncode stelt dat iedereen het recht heeft op behoorlijk en menswaardig wonen. Dat vertaalt zich naar beschikbaarheid, betaalbaarheid, woonzekerheid en woonkwaliteit. Maatschappelijke ontwikkelingen op sociaal, demografisch, economisch en ecologisch vlak creëren steeds nieuwe woonnoden, die niet altijd ingevuld worden op de woonmarkt. Daardoor bestaat er een hele geschiedenis van wooninitiatieven, geïnitieerd door verschillende maatschappelijke actoren, die reageren op deze noden. In dit deel situeren we de wooncoöperatie in deze geschiedenis van ‘golven’ van nieuwe wooninitiatieven. Deze ‘deinen mee’ op verschillende evoluties in de samenleving8. Steunend op het grondige onderzoek van Van Herck, Vandeweghe en Verhelst9, Aernouts en Ryckewaert10 en Brusselmans et. al.11 tonen we in dit hoofdstuk een korte geschiedenis van wooninitiatieven waarbij we ons toespitsen op de rol van coöperatieve initiatieven. EERSTE GOLF 1850 - 1914 Maatschappelijke evoluties We starten deze geschiedenis in de tweede helft van de 19e eeuw. Precaire omstandigheden in industrialiserende steden in België vormden een cruciale woonuitdaging voor een groeiend aantal arbeiders. Ondanks de filantropie van industriëlen, burgerlijke godshuizen en burelen van Weldadigheid bleven deze prangende woonnoden structureel onbeantwoord. Het groeiende aantal bevoegdheden op lokaal niveau, zoals de onteigeningswetten van 1 juli 1858 en 15 november 1867, werd aangewend om binnensteden te saneren. Als gevolg werden arbeiders naar de rand van de stad geduwd, waardoor ze in vaak nog meer precaire omstandigheden terechtkwamen. Woongolf Deze situatie leidde tot de arbeidersonlusten van 1886, waarna heel wat nieuwe wooninitiatieven ontstonden. Zo werd er, naast verschillende nationale wetten op vlak vanarbeid, kinderbeschermingenpensioenen,eenwet afgekondigd die een juridisch en financieel kader voorzag voor de beter betaalde industriearbeiders om een beroep te doen op premies en goedkope leningen, die verschaft werden door lokale woningbouwmaatschappijen en kredietmaatschappijen uit het middenveld. Als gevolg hiervan werden tussen 1889 en in het midden van de 20e eeuw 300.000 woningen gebouwd. Deze nieuwe woningen waren vooral rijwoningen op het platteland, een geschiedenis die vandaag nog steeds doorklinkt in de dominante woonideologie. Ondanks de premies en goedkope leningen bleef wooneigendom voor een groeiende lagere arbeidersklasse buiten bereik. Wooncoöperaties In deze fase is er nog geen sprake van wooncoöperaties, omdat eigendom het ideaal was en de logische vervolgstap was huren. 2020  37 


































































































   35   36   37   38   39